Allah de Almachtige heeft gezegd: "Gedenkt Mij daarom, dan zal Ik jullie gedenken en weest Mij dankbaar en weest Mij niet ondankbaar." [2]
En Hij zei: "O jullie die geloven, gedenkt Allah veelvuldig!" [3]
En Hij zei: "En de mannen die Allah veelvuldig gedenken en de vrouwen die gedenken: Allah heeft voor hen vergeving bereid en een geweldige beloning." [4]
En Hij zei: "En noem (de Namen van) Uw Heer in jezelf met nederigheid en vrees, en zonder luidruchtigheid van woorden, in de ochtend en in de avond en behoor niet tot de achtelozen." [5]
[5] Soerat Al A'raaf, vers 205.De gunsten van Ad-dhikr-2
De Profeet heeft gezegd: "Hij die zijn Heer gedenkt en hij die zijn Heer niet gedenkt, zijn als de levende en de dode."[1]
En hij zei: "Zal ik jullie eens vertellen over het beste van jullie werken, het zuiverste bij jullie Heer, jullie meest verheven positie, hetgeen dat beter is voor jullie dan jullie goud en zilver uitgeven (op de weg van Allah), en beter voor jullie dan jullie vijanden ontmoeten en hen te doden en te worden gedood?" "Jawel", zeiden ze. Hij zei: "Het gedenken van Allah de Verhevene."[2]
En hij zei: "Allah de Verhevene zegt, 'Ik ben met mijn dienaar als hij gedenkt en ik ben met hem als hij Mij noemt. Als hij Mij in zichzelf noemt, dan noem Ik hem in Mijzelf; als hij Mij in een gemeenschap noemt, dan noem Ik hem in een gemeenschap, die beter is. En als hij zich een handbreedte naar Mij toe wendt, dan wend Ik Mij een armlengte naar hem toe, en als hij zich een armlengte naar Mij toe wendt, dan wend Ik Mij met de wijdte van uitgespreide armen naar hem toe. En als hij naar Mij toe komt lopen, dan kom Ik naar hem toe rennen."[3]
'Abdoellah ibn Boesr (moge Allah tevreden met hem zijn) verhaalt dat er een man vroeg: "O boodschapper van Allah , de wet van de islam is mij te veel geworden, vertel mij over iets waaraan ik mij vast kan houden." Hij zei: "Laat je tong onophoudelijk bezig zijn met de gedachtenis van Allah."[4]
En hij zei: "Eenieder die één letter leest uit het Boek van Allah, zal één Hasana (beloning) ontvangen, en één Hasana komt met tien gelijken. Ik zeg niet dat Alif, Lem, Mim een letter is. Voorwaar, Alif is een letter, en Lem is een letter, en Mim is een letter."[5]
'Oeqbah ibn 'Aamier (moge Allah tevreden met hem zijn) heeft gezegd: "De boodschapper van Allah kwam naar buiten terwijl wij zitten in Assoeffah en zei: "Wie van jullie zou dagelijks naar Boeth-h'aan gaan of naar Al-'aqieq en terug komen met twee kamelen zonder dat hij een zonde pleegt of zijn familieband afbreekt?" Wij zeiden:"O boodschapper van Allah, dat willen wij graag". "Zal niemand van jullie dan richting de moskee vertrekken, om een twee verzen te lezen of te begrijpen uit het Boek van Allah de Almachtige, is beter voor hem dan twee kamelen die hij zou halen. En drie verzen zijn beter dan drie kamelen en vier verzen beter dan vier kamelen, en verder tientallen kamelen."[6]
Overgeleberd door 'Oeqbah ibn 'Aamier (moge Allah tevreden met hem zijn) zei: "Eenieder die plaats neemt in een zitting en de naam van Allah niet gedenkt, zal het een oorzaak van leed vinden. Degene die ergens plaats neemt om te slapen en niet de naam van Allah gedenkt voor het opstaan, zal het een oorzaak vinden van leed.[7]
De profeet heeft ook gezegd: "Eenieder die in een gezelschap van mensen zit en niet de naam van Allah in hun gezelschap gedenkt en Allah niet vraagt om Zijn zegeningen op de profeet , zal het een oorzaak van leed vinden. Als Hij wenst zal Hij hen straffen, en als Hij wenst zal Hij hen vergeven."[8]
En hij zei: "Wanneer een groep uit een zitting weggaan en Allah niet gedenken alsof ze opstaan van het eten van een dode ezel, en het zou een oorzaak van kwelling zijn voor hun."[9]
[1] Al-Boekhaarie, uit Al-'Asqalaanie, Fath' Al-Baarie 11/208, Moesliem 1/539 met de woorden: "Het huis waarin Allah wordt herdacht en het huis waarin Allah niet wordt herdacht zijn als de levende en de dode."
[2] At-Tirmidhie 5/459, Ibn Maadjah 2/1245. Zie Al-Albaanie, Sah'ih' Ibn Maadjah 2/316 en Sah'ih' At-Tirmidhie 3/139.
[3] Al-Boekhaarie 8/171, Moesliem 4/2061 ; deze bewoordingen zijn van Al-Boekhaarie.
[4] At-Tirmidhie 5/458, Ibn Maadjah 2/1246. Zie Al-Albaanie, Sah'ih' At-Tirmidhie 3/139 en Sah'ih' Ibn Maadjah 2/317.