Toen Moecaadh ibnoe Djabal op zijn sterfbed lag, riep hij zijn Heer aan, zeggende: “O mijn Heer, waarlijk, ik vreesde U en vandaag heb ik mijn hoop op U gevestigd. O Allah, U weet dat ik niet van dit wereldse leven hield vanwege haar stromende rivieren en haar wuivende bomen. Maar dat ik slechts van dit wereldse leven heb gehouden omwille van het vasten, het leveren van inspanning en het opzoeken van geleerden vanwege hun kennis.” Nadat hij de geloofsgetuigenis had uitgesproken verliet hij dit leven.
De Profeet (vrede zij met hem) zei: “Wat een goede man is Moecaadh ibnoe Djabal.” (at-Tirmidhi)
Ook zei de Profeet (vrede zij met hem) over Moecaadh: “De meest geleerde onder hen (mijn Oemmah) inzake de toegestane en verboden zaken is Moecaadh ibnoe Djabal.” (at-Tirmidhi, Ibn Maadjah en correct bevonden door al-Albaani)
Verder zei de Profeet (vrede zij met hem) tegen Moecaadh: “Moecaadh, bij Allah, ik houd waarlijk van jou.” (Aboe Daawoed, an-Nisaa’i)