176>176. En indien Wij wilden, konden Wij hem er door verheffen doch hij verkoos de aarde en volgde zijn begeerten, hij is als een hond: als gij hem achtervolgt laat deze zijn tong (uit de bek) hangen en indien gij hem met rust laat steekt hij ook zijn tong uit. Dit is het geval van de mensen, die Onze tekenen verloochenen. Vertel daarom deze gelijkenis opdat zij mogen nadenken.
177. Slecht is de toestand van een volk dat Onze tekenen verloochent, het handelt onjuist tegen zichzelf.
178. Wie Allah leidt is op het rechte pad. En wie Hij laat dwalen, zal tot de verliezers behoren.
179. Voorwaar, Wij hebben menige djinn en mens geschapen wier einde de hel zal zijn. Zij hebben harten maar begrijpen er niet mede en zij hebben ogen maar zij zien er niet mede en zij hebben oren maar zij horen er niet mede. Zij zijn als vee, neen zij dwalen nog meer (dan dit), zij zijn de achtelozen.
180. Aan Allah behoren alle goede eigenschappen. Roept Hem daarbij aan. En laat degenen, die ten opzichte van Zijn eigenschappen van de rechte weg afwijken, met rust. Hun zal worden vergolden naar hetgeen zij hebben bedreven.
181. En er is onder hen die Wij hebben geschapen een volk, dat de mensen met waarheid leidt en rechtvaardig oordeelt.
182. En degenen, die Onze tekenen verwerpen zullen Wij geleidelijk aangrijpen, op een wijze die zij niet verwachten.
183. Ik geef hun uitstel. Mijn plan is voorzeker machtig.
184. Hebben zij er niet over nagedacht dat er in hun metgezel (Mohammed) geen krankzinnigheid is? Hij is slechts een duidelijk waarschuwer.
185. Hebben zij het koninkrijk der hemelen en der aarde en alle dingen die Allah geschapen heeft, niet bekeken? En dat hun termijn waarschijnlijk reeds naderbij is gekomen? In welk woord zullen zij dan daarna geloven?
186. En wie Allah laat dwalen, voor hem kan er geen gids zijn. Hij laat dezulken in hun koppigheid blindelings zwerven.
187. Vragen zij u omtrent het uur, wanneer het zal plaatsvinden? Zeg: "De kennis daarvan is slechts bij mijn Heer. Niemand dan Hij kan het op zijn tijd openbaren. Het rust zwaar op de hemel en op de aarde. Het zal slechts onverwacht tot u komen. Zij ondervragen u of gij er goed van op de hoogte zijt. Zeg: "De kennis er van is slechts bij Allah, maar de meeste mensen weten het niet."
188. Zeg: "Ik heb buiten hetgeen Allah wil, geen macht over goed of kwaad voor mijzelf. En als ik het onzienlijke kende zou ik een overvloed van goed hebben bemachtigd en het kwade zou mij niet hebben gedeerd. Ik ben slechts een waarschuwer en een drager van goede tijding voor een volk dat gelooft."
189. Hij is het, Die u uit een enkele ziel heeft geschapen en daaruit haar gade maakte, opdat deze troost in haar mocht vinden. En nadat hij haar bekend heeft, draagt zij een lichte last en gaat er mede rond. En wanneer deze zwaar wordt, bidden zij beiden tot Allah hun Heer: "Als Gij ons een goed kind geeft, zullen wij zeker tot de dankbaren behoren."
190. Maar als Hij hun een welgeschapen kind geeft, schrijven zij deelgenoten aan Hem toe, betreffende hetgeen Hij hun beiden heeft gegeven. Maar Allah is verheven boven hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
191. Vereenzelvigen zij met Allah degenen die niets scheppen terwijl deze zelf geschapen zijn?
192. En zij kunnen anderen geen hulp verlenen noch kunnen zij zichzelf helpen.
193. En als gij hen tot leiding roept zullen zij u niet volgen. Het is gelijk of gij hen roept of zwijgt.
194. Voorwaar, degenen die gij naast Allah aanroept zijn dienaren, zoals gij. Roept hen dan aan en laat hen u verhoren als gij waarheid spreekt.
195. Hebben zij voeten waarmede zij lopen of hebben zij handen waarmede zij vasthouden, of hebben zij ogen waarmede zij zien of hebben zij oren waarmede zij horen? Zeg: "Roept de deelgenoten aan. Smeedt plannen tegen mij (profeet) en geeft mij geen uitstel"
196. Waarlijk, mijn Beschermer is alleen Allah Die het Boek (de Koran) heeft geopenbaard. En Hij is de Beschermer der goeden.
197. En zij, die gij naast Hem aanroept hebben geen macht om u te helpen noch kunnen zij zichzelf helpen.
198. En als gij hen tot leiding uitnodigt horen zij u niet. En gij ziet hen naar u kijken maar zij zien niet.
199. Neig u tot vergiffenis en spoor tot vriendelijkheid aan en wend u van de onwetenden af.
200. En als een boze ingeving van Satan u (tot het kwade) aanspoort, zoek dan uw toevlucht bij Allah; voorzeker, Hij is Alhorend, Alwetend.
201. Degenen die (God) vrezen, wanneer hen een boze neiging van Satan overvalt, gedenken Allah en ziet, zij zijn ziende.
202. En hun broederen trachten hen te doen toenemen in dwaling, doch zij falen niet.
203. En wanneer gij hun geen teken brengt, zeggen zij: "Waarom verzint gij het niet? " Antwoord: "Ik volg alleen hetgeen mij van mijn Heer wordt geopenbaard." Dit zijn de bewijzen van uw Heer en een leiding en een barmhartigheid voor een volk, dat gelooft.
204. En wanneer de Koran wordt voorgedragen, luistert er naar en weest stil, opdat u barmhartigheid moge geschieden.
205. En gedenk uw Heer, 's morgens en 's avonds in uw gedachte met nederigheid en vrees en zonder luidruchtigheid van spraak en behoor niet tot de onachtzamen.
206. Waarlijk, degenen die dicht bij uw Heer zijn wenden zich niet met trots van Zijn aanbidding af doch zij verheerlijken Hem en werpen zich voor Hem neder.