2. Maar de ongelovigen zijn in valse trots en strijd.
3. Hoevele geslachten hebben Wij vernietigd vóór hen! Zij schreeuwden het uit, toen er voor ontkomen geen tijd meer was.
4. En dezen verwonderen zich, omdat een waarschuwer uit hun midden tot hen is gekomen; en de ongelovigen zeggen. "Dit is een tovenaar en een leugenaar.
5. Heeft hij van vele Goden één God gemaakt? Dit is voorzeker iets eigenaardigs."
6. En de leiders onder hen zeggen: "Gaat voort en houdt u aan uw Goden. Dit is voorzeker gewenst.
7. Wij hebben hieromtrent in de laatste godsdienst niets gehoord. Dit is niets anders dan een verzinsel.
8. Aan hem is onder ons de vermaning gezonden?" Neen, zij twijfelen aan Mijn vermaning, zij hebben Mijn straf nog niet ondergaan.
9. Bezitten zij de schatten der barmhartigheid van uw Heer, de Machtige, de Milddadige?
10. Of is het koninkrijk der hemelen en der aarde en alles wat er tussen is van hen? Laat hen dan hun middelen vermeerderen.
11. Zij zijn een leger van bondgenoten dat zal worden verslagen.
12. Vóór hen loochende het volk van Noach, en Aad en Pharao - de heer der scharen -
13. En de Samoed, en het volk van Lot, e: en de woudbewoners; dezen waren bond genoten.
14. Allen verloochenden de boodschappers, daarom werd Mijn straf verwerkelijkt.
15. En dezen wachten slechts op een enkele roep waarvoor geen uitstel zal zijn.
16. Zij zeggen: "Onze Heer, geef ons spoedig ons deel vóór de Dag der Afrekening."
17. Verdraag hetgeen zij zeggen en gedenk onze dienaar David, heer van macht; voorzeker hij was altijd tot God geneigd.
18. Wij onderwierpen de bergen om met hem (God) te verheerlijken bij avond en ochtend.
19. En de vogelen die tezamen verzameld waren, waren hem allen gehoorzaam.
20. En Wij versterkten zijn koninkrijk en gaven hem wijsheid en een beslissend oordeel.
21. En heeft het verhaal van de tegenstanders u bereikt? Hoe zij over de muur van zijn kamer klommen;
22. Hoe zij bij David binnenkwamen en hij hen vreesde. Zij zeiden: "Vrees niet, wij zijn twee procesvoerders, waarvan de ene de ander onrecht heeft aangedaan; spreek daarom recht tussen ons in waarheid en handel niet onrechtvaardig en leid ons naar het rechte pad."
23. "Deze is mijn broeder; hij heeft negen en negentig ooien, en ik heb maar één ooi. Toch zegt hij: 'Geef haar aan mij' en hij was mij in het dispuut de baas."
24. David zeide: "Voorzeker, hij heeft u onrecht aangedaan door uw ooi te eisen naast zijn eigen ooien. En voorzeker, vele der mededingers doen elkaar onrecht aan, met uitzondering van hen, die geloven en goede werken doen: en zij zijn slechts weinigen." En David bemerkte, dat Wij hem hadden beproefd, daarom vroeg hij om vergiffenis van zijn Heer en zich tot Hem wendend, viel hij in gebed neder.
25. Daarom gaven Wij hem bescherming en inderdaad had hij een dichte toenadering en een voortreffelijk toevlucht tot Ons.
26. (Wij zeiden): "O David, Wij hebben u als stedehouder op aarde aangewezen, spreek daarom recht over de mensen naar waarheid en volg (hun) begeerten niet, anders zullen zij u van de weg van Allah afleiden." Degenen, die van de weg van Allah afdwalen zullen gewis een strenge straf ontvangen, omdat zij de Dag des Oordeels vergeten.
27. En Wij hebben de hemelen en de aarde en alles wat er tussen is niet tevergeefs geschapen - Dat is het vermoeden der ongelovigen. En wee de ongelovigen vanwege het Vuur.
28. Zullen Wij degenen, die geloven en goede werken doen op dezelfde wijze behandelen als de onheilstichters op aarde of moeten Wij de godvruchtigen en de bozen gelijk stellen?
29. Het Boek dat Wij aan u hebben geopenbaard is vol van zegeningen, laat hen dus over zijn verzen nadenken en laat de verstandigen er lering uit trekken.
30. En aan David schonken Wij Salomo; een voortreffelijke dienaar, die altijd (tot Ons) geneigd was.
31. Herinnert u, toen er renpaarden van het edelste ras en vlug ter been op een avond voor hem werden gebracht,
32. Dat hij zeide: "Ik houd van goede dingen vanwege de gedachtenis aan mijn Heer." Toen zij (de zon) door een sluier verborgen waren, zei hij:
33. "Brengt ze naar mij terug." Toen begon hij ze over hun benen en nek te strijken.
34. Voorzeker Wij beproefden Salomo en op zijn troon zetten Wij een zielloos lichaam. En hij (Salomo) wendde zich tot (God).
35. En zeide: "O mijn Heer, vergeef mij, en schenk mij een koninkrijk hetwelk na mij voor niemand anders is; zeker, Gij zijt de Milddadige."
36. Wij onderwierpen de wind aan hem, die op zijn gebod zachtjes waaide waarheen hij wilde,
37. En deskundigen en allerlei bouwers en duikers,
38. Alsook anderen, die met ketenen geboeid waren.
39. Wij zeiden: "Dit is Onze gave. Wees vrijgevig of spaarzaam, er zal daarover geen oordeel zjin."
40. En hij had inderdaad een dichte toenadering tot Ons en een voortreffelijke toevlucht.
41. Herinnert u Onze dienaar Job, toen hij tot zijn Heer riep: "Satan heeft mij met kommer en smart geslagen."
42. Wij zeiden: "Spoor uw rijdier met uw voet aan, hier is koel water om u er mee te wassen en ook om te drinken."
43. Wij schonken hem zijn familie en evenveel bovendien, als een barmhartigheid van Ons en als les voor mensen van begrip.
44. (En Wij zeiden:) "Neem een handvol gedroogde stengels in uw hand en sla er mee, en breek uw eed niet." Wij vonden hem standvastig. Hij was een voortreffelijke dienaar en altijd tot Ons geneigd.
45. En gedenk Onze dienaren Abraham, Izaak en Jacob, de bezitters van macht en inzicht.
46. Wij verkozen hen in het bijzonder - ter vormaning betreffende het laatste tehuis.
47. En waarlijk, zij zijn in Onze ogen de uitverkorenen en de goeden.
48. En gedenk Ismaël, Eliza en Zolkifl; zij behoren allen tot de besten.
49. Dit is een aanmaning. En voor de godvruchtigen zal zeker een voortreffelijke toevlucht zijn.
50. Tuinen der eeuwigheid met de poorten wijd voor hen open;
51. Op tronen rustend zullen zij daarin om overvloedig vruchten en drank roepen.
52. En bij hen zullen vrouwen zijn, die haar blikken weerhouden, metgezellen van gelijke leeftijd.
53. Dit is hetgeen u beloofd is voor de Dag des Oordeels.
54. Voorwaar dit is Onze voorziening die nooit uitgeput zal zijn.
55. Dit is (voor de gelovigen). Maar voor de opstandigen zal er een slechte plaats van terugkeer zijn.
56. De hel! daarin zullen zij branden, het is een slechte rustplaats,
57. Deze! Laat hen daarom een kokende en een ijskoude drank proeven.
59. Hier is een groep van uw volgelingen die er samen met u ingestort zal worden. (Zij zullen zeggen:) "Geen welkom voor hen, zij moeten in het Vuur branden."
60. Zij zullen antwoorden: "Wee, gij zijt het, voor wie geen welkom is. Gij hebt dit voor ons bereid. En het is een slechte plaats!"
61. Zij zullen zeggen: "Onze Heer, wie dit voor ons bereid heeft, voeg hem een dubbele straf in het Vuur toe."
62. En zij zullen zeggen: "Hoe komt het dat wij de mensen die wij onder de bozen rekenden, niet meer zien?"
63. "Hebben wij hen ten onrechte bespot of zien onze ogen hen niet?"
64. Voorzeker, het onderlinge redetwisten van de mensen in het Vuur is de waarheid.
65. Zeg: "Ik ben slechts een waarschuwer; en er is geen God naast Allah, de Ene, de Onweerstaanbare;
66. De Heer van de hemelen en de aarde, en alles wat er tussen is, de Machtige, de Vergevensgezinde.
74. Doch Iblies niet, hij toonde hoogmoed en behoorde tot de ongelovigen.
75. God zeide: "O Iblies, wat heeft u verhinderd te buigen voor hem, die Ik met Mijn Hand heb geschapen? Zijt gij te trots of behoort gij tot de (hoog) verhevenen?"
76. Hij zeide: "Ik ben beter dan hij, Gij hebt mij uit vuur en hem uit klei geschapen."
77. God zeide: "Ga dan hier vandaan, voorzeker gij zijt de verworpene.
78. En Mijn vloek zal op u rusten tot de Dag des Oordeels."
79. Hij zeide: "O mijn Heer, vergun mij dan uitstel tot de Dag waarop zij zullen worden opgewekt."